De mensenrechten: rechten (en plichten) voor jou en mij


3.1. Problemen met vrijheid

Zoals gezegd, iedereen wil graag vrij zijn: vrij om te kunnen doen wat je wilt, en om te kunnen gaan en staan waar je wilt. Maar juist in dat “iedereen” schuilt het probleem.

Stel  bijv., dat de één de vrijheid wenst om de muziek hard te zetten, terwijl de ander op hetzelfde moment, en op de zelfde plaats, de vrijheid wenst om van de stilte te genieten. Dan heb je een probleem dat niet zo eenvoudig is op te lossen.

Alleen de zojuist genoemde schipbreukeling op het onbewoonde eiland is werkelijk vrij. Maar wie daarvoor niet de prijs van totale eenzaamheid wil betalen, kan zich er maar beter bij neerleggen dat vrijheid nooit absoluut zal zijn. We hebben immers altijd te maken met anderen, met wie we rekening zullen moeten houden (als we tenminste niet voortdurend ruzie willen hebben.)

Om allerlei problemen te voorkomen, zal onze vrijheid van handelen dus van tijd tot tijd ingeperkt moeten worden. Maar die inperkingen moeten dan wel weer zo beperkt mogelijk zijn

In de UVRM gaat Artikel 29, lid 2 hierover. Dit luidt als volgt:

In de uitoefening van zijn rechten en vrijheden zal een ieder slechts onderworpen zijn aan die beperkingen, welke bij de wet zijn vastgesteld en wel uitsluitend ter verzekering van de onmisbare erkenning en eerbiediging van de rechten en vrijheden van anderen en om te voldoen aan de gerechtvaardigde eisen van de moraliteit, de openbare orde en het algemeen welzijn in een democratische gemeenschap.

Dat is een flinke mondvol, maar het komt erop neer dat er slechts twee geldige redenen kunnen zijn om iemands vrijheid in te perken:

  • ten behoeve van de eerbiediging van de rechten en vrijheden van anderen; of:

  •  ten behoeve van de moraliteit, de openbare orde en het algemeen welzijn in een democratische gemeenschap.

(De uitdrukking “de moraliteit, de openbare orde en het algemeen welzijn” doet gedateerd aan. In het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie uit 2012 staat een moderne versie: “door de [Europese] Unie erkende doelstellingen van algemeen belang.” (HGEU, art. 52, lid 1.))

Iemands rechten op grond van de UVRM mogen dus alleen worden ingeperkt wanneer dit nodig is om de rechten van anderen te beschermen, of wanneer voorkomen moet worden dat de samenhang van de maatschappij in gevaar komt. Bovendien moeten alle beperkingen op deze rechten vastgelegd zijn in de wet, zodat iedereen van tevoren kan weten waar de grenzen liggen, en om te voorkomen dat autoriteiten op willekeurige gronden de rechten van de één wel en van de ander niet zullen inperken.

Dit alles biedt een denkrichting, maar het is geen pasklare oplossing. Het gegeven voorbeeld van harde muziek wordt in de wet wel geregeld, maar alleen voor zover het om excessen gaat: “burengerucht.”[1] Voor het overige wordt van iedereen verwacht dat hij “gewoon” met een ander rekening houdt, en dat mensen dit soort problemen dus in goed overleg samen oplossen.

* * * * *

Een heel specifiek – en complex – probleem met vrijheid is, waar de grenzen liggen van de vrijheid van meningsuiting.

Vrijheid van meningsuiting betekent niet dat alleen jij en ik onze mening mogen uiten, maar dat iedereen dat mag. En dat betekent weer, dat iedereen verplicht is om dat van ieder ander te accepteren.

Toch mag niet iedere mening geuit worden. De vrijheid van meningsuiting wordt begrensd door de wet. Hoe dit in de praktijk werkt, wordt duidelijk in het volgende voorbeeld.

Op 18 mei 2017 deed de rechtbank in Amsterdam uitspraak in een aantal zaken betreffende belediging, bedreiging, opruiing en discriminatie, gericht tegen politica Sylvana Simons. Van de 21 aangeklaagden werden er 20 veroordeeld tot een werkstraf of geldboete. In de toelichting bij het vonnis stond o.a. de volgende passage, onder het kopje “Grenzen aan vrije meningsuiting:”

Tegelijkertijd hoopt de rechtbank dat de oplegging van straffen aan deze verdachten duidelijk maakt aan de maatschappij dat de vrijheid van meningsuiting grenzen kent en dat het overschrijden van die grenzen consequenties heeft. Een mening geven mag, die vrijheid is groot, zeker als die past in een maatschappelijk debat. Maar wanneer deze mening een belediging, bedreiging, opruiing of discriminatie betreft, is sprake van strafbaar gedrag.

Deze wettelijke beperkingen op de vrijheid van meningsuiting zijn in overeenstemming met het hiervoor geciteerde artikel 29 lid 2 de UVRM, omdat belediging en bedreiging van een persoon diens fundamentele recht op vrijheid schenden, en omdat opruiing en discriminatie de samenhang in de maatschappij bedreigen.

 

[1] Artikel 431, Wetboek van Strafrecht: “Met geldboete van de eerste categorie wordt gestraft hij die rumoer of burengerucht verwekt waardoor de nachtrust kan worden verstoord.”


Vorige
                                                                                           Volgende

Terug naar inhoudsopgave