Armoede in
Nederland: de barmhartigheid van de participatiemaatschappij 1. Wanneer spreken we van armoede? Het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) hanteert de volgende definitie voor armoede: Mensen zijn arm wanneer ze gedurende langere tijd niet de middelen hebben voor de goederen en voorzieningen die in hun samenleving als minimaal noodzakelijk gelden. [1]Deze definitie
draait om drie hoofdtermen: “gedurende langere tijd”, “in hun
samenleving”, en “minimaal noodzakelijk.”
Gedurende langere tijd
In hun samenleving Minimaal noodzakelijk Allereerst zou
men kunnen uitgaan van alleen de primaire levensbehoeften: voedsel,
kleding, een dak boven het hoofd. Dit niveau is echter zo laag, dat we het
voor geen enkele Nederlandse burger acceptabel vinden. Alleen
uitgeprocedeerde asielzoekers worden soms aan een dergelijk regime
onderworpen (de bed-bad-broodregelingen). Een tweede
benadering gaat uit van wat in de context van de Nederlandse samenleving
beschouwd kan worden als onmisbare uitgaven. Dat begint met zelfstandige
woonruimte: huur, water, gas en licht. Maar men moet ook in verbinding
kunnen staan met de maatschappij, al was het maar om op de hoogte te
blijven van de steeds veranderende regelgeving: TV, smartphone, en een
tablet of computer met Internetaansluiting. En men moet in staat zijn zich
te verplaatsen (om boodschappen te doen, of om naar het arbeidsbureau te
gaan), dus iets van vervoerskosten (tram, bus, fiets) is ook noodzakelijk.
Het SCP heeft, gebruik makend van gegevens van het Nibud, hiervoor een
budget samengesteld: het basisbehoeftenbudget. Het Nibud
(Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting, www.nibud.nl) is een
onafhankelijk voorlichtingsinstituut, dat onderzoek doet naar, en
voorlichting geeft over, de financiën van huishoudens. Bij het
opstellen van het basisbehoeftenbudget is het Nibud er van uit gegaan dat
mensen met een laag inkomen op hun uitgaven proberen te besparen.
De energiekosten heeft men bijvoorbeeld gesteld op 90% van het gemiddelde
verbruik in Nederland. En voor meubels rekent het Nibud met de
‘eerstekwartielprijs’. Dat is een richtprijs waar 25% van de waargenomen
prijzen onder ligt, en driekwart erboven. Het
basisbehoeftenbudget komt, voor Nederlandse begrippen, neer op “op een
houtje bijten.” Met dit budget kan men in de samenleving functioneren,
maar meer ook niet. Zeker voor langere duur is dat te weinig. Ieder mens
heeft er recht op, om in de samenleving mee te kunnen doen. Dat betekent
bijv. dat men lid moet kunnen zijn van een bibliotheek of een sportclub,
en dat men sociale contacten kan onderhouden, dus af en toe bij iemand op
bezoek kan gaan, of iemand thuis kan ontvangen. In het
basisbehoeftenbudget ontbreken de middelen voor het onderhouden van
sociale contacten, en voor (een minimum aan) ontspanning. Daarom heeft het
SCP ook een iets ruimer budget opgesteld, waarin deze elementen – op een
heel bescheiden schaal – wel zijn opgenomen. Dit noemt men het
niet-veel-maar-toereikendbudget. Het laatste jaar waarvoor het SCP deze budgetten
heeft opgesteld is 2017. Hieronder staat de samenstelling van beide
budgetten, voor een alleenstaande [2].
Referentiebudgetten voor een alleenstaande, 2017 (maandbedragen in euro’s)
a) Brutohuur, exclusief huurtoeslag.
Het SCP spreekt
zich niet ondubbelzinnig uit over wat men ziet als
de armoedegrens in Nederland: “De hoogte van de armoedegrens stellen we vast met twee referentiebudgetten. Het ene budget is strikter dan het andere. (…) De meeste armoedecijfers in deze publicatie [“Armoede in kaart, 2019”] zijn gebaseerd op het niet-veel-maar-toereikendbudget.” [3] Deze
terughoudendheid is, voor het Sociaal en Cultureel Planbureau, moeilijk te
begrijpen. Het basisbehoeftenbudget bevat immers geen middelen voor een
sociaal en cultureel leven – zelfs niet op zeer bescheiden schaal.
* * * * * * * Het Centraal
Bureau voor de Statistiek (CBS) meet ieder jaar hoeveel mensen welk
inkomen hebben. Daarmee is het CBS in de ideale positie om iets te zeggen
over hoeveel mensen onder de armoedegrens leven. Het CBS heeft echter
moeite met het begrip “armoede,” omdat men van mening is dat dit niet
zuiver objectief te definiëren is. Om toch
tegemoet te kunnen komen aan de maatschappelijke behoefte om de omvang van
armoede te meten heeft het CBS een eigen maatstaf ontwikkeld, nl. de
lage-inkomensgrens. Deze heeft men afgeleid van het niveau van de
bijstandsnormen in 1979. De betreffende bedragen heeft men vanaf dat punt
steeds met de ontwikkeling van de prijsstijging geïndexeerd. Deze
lage-inkomensgrens komt vrijwel exact overeen met het basisbehoeftenbudget
van het SCP. Volgens het CBS
leven bijna 1 miljoen mensen in Nederland onder de lage-inkomensgrens,
waarvan 240.000 kinderen jonger dan 18 jaar. Bijna
400.000 mensen, waaronder 100.000
kinderen, verkeren al langer dan vier jaar achtereen in deze situatie.
Deze aantallen fluctueren nauwelijks. In onderstaande
tabel worden voor het jaar 2017 [4]
de maandbedragen van de besproken budgetten vergeleken met elkaar, en met
de hoogte van de bijstandsuitkering.
We zien dat de lage-inkomensgrens van het CBS en het basisbehoeftenbudget van het SCP vrijwel identiek zijn. We zien ook dat een bijstandsuitkering onder dit niveau ligt. (Alle bedragen zijn netto.) Anders dan het SCP berekent het CBS ieder jaar de
armoedegrens. Daarom zullen we vanaf hier met de armoedegrens bedoelen: de
lage-inkomensgrens volgens het CBS. * * * * * * * Hieronder worden voor de jaren 2017 t/m 2020 de armoedegrens en de bijstandsnorm vergeleken voor alleenstaanden en voor een paar zonder kinderen. Hieruit blijkt dat de bijstandsnormen structureel enkele procenten onder de armoedegrens liggen.
(De bijstandsuitkeringen zijn steeds de bedragen per 1 januari van het genoemde jaar. Alle bedragen zijn netto.) De overheid stelt de bijstand dus willens en wetens vast op een niveau onder de armoedegrens. [2] Zowel het SCP als het CBS berekenen de referentiebudgetten alleen voor een alleenstaande in detail. De budgetten voor meerpersoonshuishoudens worden hiervan afgeleid d.m.v. vaste vermenigvuldigingsfactoren, de zgn. equivalentiefactoren. De equivalentiefactor voor een gezin zonder kinderen is bijv. 1,37. Dit betekent dat de gemiddelde uitgaven voor een gezin zonder kinderen 1,37 maal de gemiddelde uitgaven voor een alleenstaande zijn. Zie https://longreads.cbs.nl/welvaartinnederland-2019/bijlagen/ [4] 2017 is het laatste jaar waarvoor het SCP haar minimumbudgetten heeft gepubliceerd. [5] Berekend uit de lage inkomensgrens voor alleenstaanden, m.b.v. de equivalentiefactoren van het CBS.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vorige Inhoudsopgave |
Volgende Download als PDF |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||