De mensenrechten: rechten (en plichten) voor jou en mij


3.4. Problemen met de ideologische basis

In de voorgaande paragrafen hebben we gekeken naar weerstand tegen de inhoud van de mensenrechten. Er is echter ook weerstand, die te maken heeft met de mensenrechten als fenomeen. 

De mensenrechten, zoals verwoord in de UVRM, worden wel gezien als een specifiek Westers gedachtegoed. Van oorsprong is dit ook zo: de herkomst van deze ideeën laat zich terugvervolgen tot in het Engeland van de 13e eeuw. Toen werd in het Magna Charta voor het eerst vastgelegd dat ook de koning zich moest houden aan “de wetten van het land.” Hij stond dus niet meer boven de wet. 
Dit was een cruciale stap in de richting van het vestigen van wat de UVRM omschrijft als “de suprematie van het recht[1].”

Ook de latere geschiedenis van de mensenrechten loopt steeds via Westerse ontwikkelingen, zoals de Amerikaanse en Franse Revoluties, de afschaffing van de slavernij, de strijd voor het algemeen kiesrecht, en de opkomst van het socialisme.
Deze eenzijdig Westerse herkomst van de mensenrechten veroorzaakt regelmatig ongemak – ook in het Westen.

Behalve dat de UVRM duidelijk Westerse wortels heeft, draagt ze ook sporen van een koloniaal verleden. De UVRM is opgesteld in 1948. In die tijd waren er in Afrika nog maar een handvol landen onafhankelijk: de rest bestond nog uit koloniën, met name van Frankrijk en Engeland. Veruit de meeste Afrikaanse landen hebben dus niet kunnen meepraten over de inhoud van deze verklaring. Hetzelfde geldt voor een groot aantal landen in Azië, en voor de meeste Moslimlanden. Het is dus niet vreemd dat men daar de UVRM soms ziet als een overblijfsel van het kolonialisme. En zowel in Afrika, als in Zuidoost Azië, als in de Moslimwereld, is men later eigen mensenrechtenverklaringen gaan opstellen.

Zoals gezegd leven ook bij sommige Westerlingen gevoelens van ongemak over de eenzijdig Westerse herkomst van de mensenrechten. Soms gaan die gevoelens zo ver, dat het tot schaamte leidt. Andere volken hebben andere culturen, en wie zijn wij dat wij hen kunnen voorschrijven hoe ze hun levens moeten leiden?

De waarheid ligt, zoals gewoonlijk, in het midden. Omdat de concrete inhoud van de mensenrechten afhankelijk is van de specifieke details van ons mensbeeld, zijn er nuanceverschillen mogelijk in wat men als mensenrechten ziet. Maar de uitdrukking “Dat is nu eenmaal hun cultuur” kan nooit een geldig excuus zijn voor grove mensenrechtenschendingen.

* * * * *

Een ander ideologisch probleem voor de mensenrechten is, dat sommigen er vooral een lange opsomming van rechten in zien, waarbij het individu alleen maar “ikke-ikke-ikke” tegen de gemeenschap zegt: “Ik heb recht op vrijheid, ik heb recht op gelijkwaardigheid, ik heb recht op solidariteit.”. Dat roept irritatie op: heeft het individu dan niet ook plichten jegens de gemeenschap?

Deze irritatie komt voort uit een onjuist begrip van de mensenrechten. Zoals hiervoor al verschillende malen aangegeven zijn alle mensenrechten tevens mensenplichten: 

·       De vrijheid van de een is afhankelijk van de aanvaarding daarvan door de ander, dus op iedereen rust de verplichting om andermans vrijheid de respecteren.

·       Gelijkwaardigheid verdraagt zich niet met discriminatie, dus op iedereen rust de verplichting zich van discriminatie te onthouden.

·       Maatschappelijke solidariteit vereist dat iedereen daar aan bijdraagt, dus op iedereen rust de verplichting daartoe.

Wie toch volhoudt dat de mensenrechten eenzijdig het individu begunstigen heeft het gewoon niet goed begrepen.

* * * * *

Tenslotte moet nog vermeld worden, dat er in onze multiculturele samenleving op het gebied van de mensenrechten ook heel directe ideologische confrontaties plaatsvinden. Dit komt omdat er tussen de mensenrechten en de Islamitische wetgeving (de Sharia) fundamentele verschillen zijn.

Leraren durven soms de mensenrechten in hun klas niet aan te snijden, omdat ze onhanteerbare confrontaties met onwillige leerlingen willen vermijden. Dit is buitengewoon zorgelijk, omdat op deze manier hele klassen verstoken blijven van voorlichting over de mensenrechten. 

Dit probleem leent zich niet voor een frontale aanpak. Mogelijk zou leerlingen de gelegenheid geboden moeten worden om lessen waarin de mensenrechten aan de orde komen over te slaan, op grond van geloofsovertuiging.

Dat zou betekenen dat we erin berusten dat een deel van onze burgers nooit achter het gedachtegoed van de mensenrechten zal staan. Hoe pijnlijk dat ook zou zijn, het zou wel in overeenstemming zijn met de vrijheid van gedachte die de UVRM predikt. En het zou de weg vrijmaken voor voorlichting over de mensenrechten aan leerlingen die hiervoor wél bereikbaar zijn.

In zijn eigen hoofd moet iedereen vrij kunnen zijn – 100%. De maatschappij mag alleen normen opleggen aan gedrag, niet aan gedachten. Dit betekent dat uitingen van discriminatie onverkort strafbaar blijven, ook wanneer ze bedreven worden door personen met bepaalde culturele of godsdienstige opvattingen.



[1] In de Preambule van de UVRM: “Overwegende, dat het van het grootste belang is, dat de rechten van de mens beschermd worden door de suprematie van het recht, opdat de mens niet gedwongen worde om in laatste instantie zijn toevlucht te nemen tot opstand tegen tirannie en onderdrukking; (…)”


Vorige
                                                                                       Volgende

Terug naar inhoudsopgave